Spelregels: Schaken

0
1621
Spelregels: Schaken
Spelregels: Schaken

Schaken is een spel dat gespeeld wordt op een bord, tussen twee spelers: de witspeler en de zwartspeler, of kortweg: wit en zwart. De witspeler speelt met witte stukken, en de zwartspeler met zwarte (of soms: donkerbruine) stukken. Wit doet altijd de eerste zet, daarna zwart, en zo om en om, totdat de partij is afgelopen.

Schaakbord

Het schaakspel wordt gespeeld op een bord van 8 x 8 = 64 vakjes of “velden”. Die velden zijn afwisselend wit en zwart. Het bord moet zo worden neergelegd, dat er een zwart veld in de linkerhoek ligt. Een schaakbord kan worden onderverdeeld in acht verticale kolommen of lijnen, aangeduid met de letters a tot en met h, of in acht horizontale rijen, genummerd van 1 tot en met 8. Door middel van een letter-cijfercombinatie kunnen we nu precies aangeven over welk veld op het bord we het hebben. Het veld a1 bijvoorbeeld is het veld helemaal linksonder, bij de linkerhand van de witspeler, en het veld h8 is het veld rechtsboven, bij de linkerhand van de zwartspeler. De eerste rij is namelijk altijd de rij aan de kant van de witspeler, en de achtste rij is altijd de rij aan de kant van de zwartspeler.

Iets soortgelijks geldt voor de lijnen: de a-lijn is de linkerkolom, gezien vanuit de witspeler; de h-lijn is de rechterkolom van de witspeler (en dus de linkerkolom van de zwartspeler).

Voorbereiding

Meestal wordt er geloot om te bepalen wie met wit speelt en wie met zwart. Je kan bijvoorbeeld een witte pion in de ene vuist nemen en een zwarte pion in de andere, zonder dat je tegenstander kan zien welke pion waar zit. Vervolgens laat je je tegenstander een vuist aanwijzen, en hij of zij speelt dan met de kleur van de pion die daar in zat. Als je daarna nog een partij speelt tegen dezelfde tegenstander, dan speel je allebei juist met de andere kleur: dat is wel zo eerlijk!

De plaats van de schaakstukken

Bij het begin van het spel hebben de witspeler en de zwartspeler elk zestien stukken. Elke speler heeft acht pionnen, twee torens, twee paarden, twee lopers, een dame en een koning.

bord-met-stukken

Op bovenstaande afbeelding zie je, dat de torens in de vier hoeken van het bord staan. De torens van de witspeler staan op de velden a1 en h1, en de torens van de zwartspeler staan op de velden a8 en h8. Naast de torens staan de paarden. De paarden van wit staan op b1 en g1; de paarden van zwart staan op b8 en g8. Vervolgens krijgen we de lopers: de lopers van wit staan op de velden c1 en f1; die van zwart staan op de velden c8 en f8. Nu houden we aan elke kant nog twee velden over, voor de dame en de koning; maar welk stuk moet waar? Daarvoor bestaat een ezelsbruggetje: “dame op eigen kleur”. De witte dame hoort namelijk op het witte veld d1; en de zwarte dame op het zwarte veld d8!

Voor elk van de koningen is nu nog maar een veld over: e1 voor de witte koning, en e8 voor de zwarte koning. Begin daarom altijd met het neerzetten van de torens, de paarden en de lopers (van buiten naar binnen), en gebruik daarna het ezelsbruggetje, dan kan er niets fout gaan.

En de pionnen dan? Nou, dat is helemaal makkelijk: die staan gewoon in de rij voor de andere stukken! (De witte pionnen staan dus op de velden a2 tot en met h2, en de zwarte pionnen staan op de velden a7 tot en met h7.)

Schaakstukken

De koning: De koning mag één veld in alle richtingen (vooruit, achteruit, links, rechts en schuin) lopen en slaan. Er is wel iets bijzonders met de koning. De koning mag nooit aangevallen (aanvallen is als je de volgende beurt het stuk dat je aanvalt kan slaan) staan. Dus als een stuk van de tegenstander je koning aanvalt, dan moet je met je koning weglopen of een stuk tussen je koning en de aanvaller zetten zodat je koning niet meer aangevallen staat. Als de koning aangevallen staat en niet meer kan vluchten, dan sta je schaakmat en verlies je. Dit maakt de koning een kwetsbaar en belangrijk stuk. Je moet hem dus goed beschermen!
De dame: De dame (ook wel koningin) mag meerdere velden in alle richtingen (wel via een rechte lijn, dus horizontaal, verticaal, of diagonaal) lopen en slaan. Dit maakt de dame dus een erg sterk stuk. Je hebt er echter maar 1, dus wees er altijd zuinig op.
De toren: De toren mag meerdere velden vooruit, achteruit, links of rechts lopen en slaan. De toren mag dus alleen recht bewegen. Dit maakt de toren een sterk stuk, net iets sterker dan de loper en het paard die hier na komen.
De loper: De loper mag meerdere velden schuin bewegen en slaan. Hij loopt dus over diagonalen. Een loper die op een zwart veld staat zal dus altijd op een zwart veld blijven, hetzelfde geldt voor een loper op een wit veld.
Het paard: Het paard is een interessant stuk. In tegenstelling tot andere stukken loopt hij niet, maar maakt hij een sprong. Hij kan dus over andere stukken heenspringen. Het paard springt altijd 1 veld recht en 1 veld schuin.
De pion: Pionnen kunnen alleen 1 stap vooruit bewegen. Hierop is 1 uitzondering: zoals je zometeen in de beginstelling zal zien beginnen de pionnen op de 2e (of voor zwart op de 7e) rij. De eerste keer dat je met de pion beweegt mag je ook 2 velden vooruit. Je kunt er dus voor kiezen je pion 1 veld vooruit te spelen naar de 3e rij, of 2 velden naar de 4e rij. Pionnen kunnen alleen schuin vooruit slaan. Ze kunnen dus enkel het veld links of rechts schuin voor hen slaan.

Slaan

Stukken mogen nooit over andere stukken heen springen, met één uitzondering: het paard mag wel over de eigen stukken en die van de tegenstander heen springen. Als je aan de beurt bent, dan moet je zetten; je mag dus niet “passen”. Slaan is daarentegen niet verplicht (behalve als je schaak staat en je kunt dat schaak alleen maar beëindigen door het aanvallende stuk te slaan). Dit is bij schaken dus anders dan bij dammen. Je mag alleen de stukken van je tegenstander slaan, dus niet die van jezelf. Als je een stuk van de tegenstander hebt geslagen, verwijder je het stuk van je tegenstander van het bord, en je zet je eigen stuk (waarmee je slaat) op het veld waar eerst het geslagen stuk stond; je mag dus niet “doorlopen”.

Aanraken is zetten

Nog een laatste regel waar vooral beginners wel eens moeite mee hebben: “aanraken is zetten”. Als je een stuk aanraakt, dan moet je daarmee een zet doen, behalve als je vooraf hebt aangegeven dat je het alleen maar even wilt rechtzetten.